Welkom bij de Ré-Evangelische Gemeente Veendam.
Wij zijn een Sabbatvierende gemeente opgericht in 1935.
Onze naam weerspiegelt onze missie: terug naar de kern van het zuivere Evangelie, waarbij we ons volledig richten op de Bijbel als onze leidraad, zonder menselijke bedenksels, vandaar de naam van onze gemeente. (Voor meer info zie onze Geloofsbelijdenis.)
Geloofsbelijdenis
1.
Op basis van Gods openbaring in de natuur en de Schrift geloven wij dat de Bijbel (de Heilige Schrift) het enige en volmaakte richtsnoer is voor ons geloofsleven. In dit Boek van de Waarheid heeft God volledig Zijn verlossingsplan en de weg tot zaligheid geopenbaard.
Die in Mij gelooft, gelijkerwijs de Schrift zegt, stromen des levenden waters zullen uit zijn buik vloeien. (Johannes 7:38)

2.
Op grond van dit Boek der Waarheid geloven wij:
-
Dat wij ons bewust moeten zijn van het kindschap van God, door de wedergeboorte van ons hart en de vergeving van onze zonden.
Indien wij onze zonden belijden, Hij is getrouw en rechtvaardig, dat Hij ons de zonden vergeve, en ons reinige van alle ongerechtigheid. (1 Johannes 1:9)
-
In de persoonlijke wederkomst van Christus.
Welke ook zeiden: Gij Galilése mannen, wat staat gij en ziet op naar den hemel? Deze Jezus, Die van u opgenomen is in den hemel, zal alzo komen, gelijkerwijs gij Hem naar den hemel hebt zien heenvaren. (Handelingen 1:11)
Waakt dan; want gij weet niet, in welke ure uw Heere komen zal. (Mattheüs 24:42)
Dat de Heer van ons een geheiligd leven vraagt.
Te weten dat gij zoudt afleggen, aangaande de vorige wandeling, den ouden mens, die verdorven wordt door de begeerlijkheden der verleiding; En dat gij zoudt vernieuwd worden in den geest uws gemoeds, En den nieuwen mens aandoen, die naar God geschapen is in ware rechtvaardigheid en heiligheid. (Efeziërs 4:22-24)
-
Maar gelijk Hij, Die u geroepen heeft, heilig is, zo wordt ook gijzelven heilig in al uw wandel; Daarom dat er geschreven is: Zijt heilig, want Ik ben heilig. (1 Petrus 1:15-16)
-
Dat de wet van de Heer (de Tien Geboden) voor alle tijden en voor alle mensen bindend is.
Van alles, wat gehoord is, is het einde van de zaak: Vrees God, en houd Zijn geboden, want dit betaamt allen mensen. (Prediker 12:13)
-
Dat de overheid Gods dienares is, ter bescherming van de goeden en tot straf van de bozen. Wij zijn haar gehoorzaamheid verschuldigd, maar met het besef dat wij God meer moeten gehoorzamen dan mensen.
Alle ziel zij den machten, over haar gesteld, onderworpen; want er is geen macht dan van God, en de machten, die er zijn, die zijn van God geordineerd. Alzo dat die zich tegen de macht stelt, de ordinantie van God wederstaat; en die ze wederstaan, zullen over zichzelven een oordeel halen. Want de oversten zijn niet tot een vreze den goeden werken, maar den kwaden. Wilt gij nu de macht niet vrezen, doe het goede, en gij zult lof van haar hebben; Want zij is Gods dienares, u ten goede. Maar indien gij kwaad doet, zo vrees; want zij draagt het zwaard niet tevergeefs; want zij is Gods dienares, een wreekster tot straf dengene, die kwaad doet. Daarom is het nodig onderworpen te zijn, niet alleen om der straffe, maar ook om des gewetens wil. Want daarom betaalt gij ook schattingen; want zij zijn dienaars van God, in ditzelve geduriglijk bezig zijnde. Zo geeft dan een iegelijk, wat gij schuldig zijt; schatting, dien gij de schatting, tol, dien gij den tol, vreze, dien gij de vreze, eer, dien gij de eer schuldig zijt. (Romeinen 13:1-7)
Maar Petrus en de apostelen antwoordden, en zeiden: Men moet Gode meer gehoorzaam zijn, dan den mensen. (Handelingen 5:29)
Dat wij ons niet inlaten met geweld en bloedvergieten.
Gij zult niet doodslaan. (Exodus 20:13)
Dat wij geen verbond aangaan met de wereld en geen politieke plannen ondersteunen.
Jezus antwoordde: Mijn Koninkrijk is niet van deze wereld. Indien Mijn Koninkrijk van deze wereld ware, zo zouden Mijn dienaren gestreden hebben, opdat Ik den Joden niet ware overgeleverd; maar nu is Mijn Koninkrijk niet van hier. (Johannes 18:36)
Trekt niet een ander juk aan met de ongelovigen; want wat mededeel heeft de gerechtigheid met de ongerechtigheid, en wat gemeenschap heeft het licht met de duisternis? (2 Korintiërs 6:14)
Dat wij ons houden aan de minimumvereiste van het spijsverbod, zoals door de Heilige Geest zelf is vastgesteld: ‘onthouding van afgodenoffers, bloed en het verstikte’.
Namelijk, dat gij u onthoudt van hetgeen den afgoden geofferd is, en van bloed, en van het verstikte, en van hoererij; van welke dingen, indien gij uzelven wacht, zo zult gij weldoen. Vaart wel. (Handelingen 15:29)
Dat de in Christus ontslapenen bij de opstanding der doden met onsterfelijkheid bekleed zullen worden.
Doch, broeders, ik wil niet, dat gij onwetende zijt van degenen, die ontslapen zijn, opdat gij niet bedroefd zijt, gelijk als de anderen, die geen hoop hebben. Want indien wij geloven, dat Jezus gestorven is en opgestaan, alzo zal ook God degenen, die ontslapen zijn in Jezus, weder brengen met Hem. Want dat zeggen wij u door het Woord des Heeren, dat wij, die levend overblijven zullen tot de toekomst des Heeren, niet zullen voorkomen degenen, die ontslapen zijn. Want de Heere Zelf zal met een geroep, met de stem des archangels, en met de bazuin Gods nederdalen van den hemel; en die in Christus gestorven zijn, zullen eerst opstaan. (1 Tessalonicenzen 4:13-16)
Dat de doop iemands vrijwillige keuze moet zijn om zichtbaar een verbond met Jezus te sluiten, wat tevens een instemming met deze geloofsbelijdenis betekent.
Waarvan het tegenbeeld, de doop, ons nu ook behoudt, niet die een aflegging is der vuiligheid des lichaams, maar die een vraag is van een goed geweten tot God, door de opstanding van Jezus Christus. (1 Petrus 3:21)
Dat alle leden van de gemeente geroepen zijn om gezamenlijk, ter herinnering aan het lijden en sterven van Christus, het Heilig Avondmaal te vieren. Dit wordt voorafgegaan door de voetwassing, zo vaak als de gemeente dit wenselijk acht en de omstandigheden het toelaten.
En voor het feest van het pascha, Jezus wetende, dat Zijn ure gekomen was, dat Hij uit deze wereld zou overgaan tot den Vader, alzo Hij de Zijnen, die in de wereld waren, liefgehad had, zo heeft Hij hen liefgehad tot het einde. En als het avondmaal gedaan was, (toen nu de duivel in het hart van Judas, Simons zoon, Iskáriot, gegeven had, dat hij Hem verraden zou), Jezus, wetende, dat de Vader Hem alle dingen in de handen gegeven had, en dat Hij van God uitgegaan was, en tot God heenging, Stond op van het avondmaal, en legde Zijn klederen af, en nemende een linnen doek, omgordde Zichzelven. Daarna goot Hij water in het bekken, en begon de voeten der discipelen te wassen, en af te drogen met den linnen doek, waarmede Hij omgord was. Hij dan kwam tot Simon Petrus; en die zeide tot Hem: Heere, zult Gij mij de voeten wassen? Jezus antwoordde en zeide tot hem: Wat Ik doe, weet gij nu niet, maar gij zult het na dezen verstaan. Petrus zeide tot Hem: Gij zult mijn voeten niet wassen in der eeuwigheid! Jezus antwoordde hem: Indien Ik u niet wasse, gij hebt geen deel met Mij. Simon Petrus zeide tot Hem: Heere, niet alleen mijn voeten, maar ook de handen en het hoofd. Jezus zeide tot hem: Die gewassen is, heeft niet van node, dan de voeten te wassen, maar is geheel rein. En gijlieden zijt rein, doch niet allen. Want Hij wist, wie Hem verraden zou; daarom zeide Hij: Gij zijt niet allen rein. Als Hij dan hun voeten gewassen, en Zijn klederen genomen had, zat Hij wederom aan, en zeide tot hen: Verstaat gij, wat Ik ulieden gedaan heb? Gij heet Mij Meester en Heere; en gij zegt wel, want Ik ben het. Indien dan Ik, de Heere en de Meester, uw voeten gewassen heb, zo zijt gij ook schuldig, elkanders voeten te wassen. Want Ik heb u een voorbeeld gegeven, opdat, gelijkerwijs Ik u gedaan heb, gijlieden ook doet. Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Een dienstknecht is niet meerder dan zijn heer, noch een gezant meerder, dan die hem gezonden heeft. Indien gij deze dingen weet, zalig zijt gij, zo gij dezelve doet. Ik zeg niet van u allen: Ik weet, welke Ik uitverkoren heb; maar dit geschiedt, opdat de Schrift vervuld worde: Die met Mij het brood eet, heeft tegen Mij zijn verzenen opgeheven. Van nu zeg Ik het ulieden, eer het geschied is, opdat, wanneer het geschied zal zijn, gij geloven moogt, dat Ik het ben. Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Zo Ik iemand zende, wie dien ontvangt, die ontvangt Mij, en wie Mij ontvangt, die ontvangt Hem, Die Mij gezonden heeft. (Johannes 13:1-20)
Want ik heb van den Heere ontvangen, hetgeen ik ook u overgegeven heb, dat de Heere Jezus in den nacht, in welken Hij verraden werd, het brood nam; En als Hij gedankt had, brak Hij het, en zeide: Neemt, eet, dat is Mijn lichaam, dat voor u gebroken wordt; doet dat tot Mijn gedachtenis. Desgelijks nam Hij ook den drinkbeker, na het eten des avondmaals, en zeide: Deze drinkbeker is het Nieuwe Testament in Mijn bloed. Doet dat, zo dikwijls als gij dien zult drinken, tot Mijn gedachtenis. (1 Korintiërs 11:23-26)
Dat de Gemeente van de Heer gevormd wordt door hen die deze belijdenis zowel met woorden als daden uitspreken. Wij laten ons vrijwillig vermanen wanneer wij vallen in zonden van leer en leven.
En Ik zeg u ook, dat gij zijt Petrus, en op deze petra zal Ik Mijn gemeente bouwen, en de poorten der hel zullen dezelve niet overweldigen. (Mattheüs 16:18)
Maar indien uw broeder tegen u gezondigd heeft, ga heen en bestraf hem tussen u en hem alleen; indien hij u hoort, zo hebt gij uw broeder gewonnen. Maar indien hij u niet hoort, zo neem nog een of twee met u; opdat in den mond van twee of drie getuigen alle woord besta. En indien hij denzelven geen gehoor geeft; zo zeg het der gemeente; en indien hij ook der gemeente geen gehoor geeft, zo zij hij u als de heiden en de tollenaar. (Mattheüs 18:15-17)